Nadat mijn vader Jan Selen -rechts op de foto; hij is hier 38 jaar- Nederlands kampioen zweefvliegen
was geworden, ging hij in 1963 deelnemen aan de wereldkampioenschappen zweefvliegen in Argentinië.
Hierboven zie je het toestel KA-6 met de Nederlandse ploeg.
De aanhanger wordt met zweefvliegtuig achter onze Ford Taunus gehangen.
Een auto die ik me nog vaag kan herinneren.
De voorbereidingen op de Groote Heide in Venlo in 1962. Op de derde foto zie je nog de Fliegerhorst.
Mijn vader heeft in juni 2007 het onderstaande verhaal over zijn belevenissen geschreven:
In de jaren voor 1963 vloog ik een aantal keren mee met de nationale kampioenschappen zweefvliegen op Terlet.
Dat was in de jaren 1955, 1957, en 1962. In 1955 werd ik Nederlands kampioen.
Met een gering puntenverschil op nummer twee, Wein Toutenhoofd.
Toch werd ik niet geselecteerd als vlieger voor de WK zweefvliegen 1956 in Frankrijk.
Wel als reservevlieger. In een latere fase van de voorbereiding zou ik toch kunnen deelnemen.
Als derde vlieger. Maar ik durfde niet omdat ik nooit eerder in de bergen gevlogen had.
Dus trok ik mezelf terug. In 1957 en 1962 vloog ik bij de besten. Drie vliegers werden uitgekozen
voor deelname aan de WK in Argentinië, februari 1963.
De drie waren Ed van Bree, Arie Breunisse en ik. Dat was mooi. Een enorm avontuur.
De voorbereidingen begonnen in september 1962. Bijeenkomst van de vliegen
met teamcaptain Menno Manting. Het kiezen van de vliegtuigen. Het kiezen van de helpers.
Het vliegen op de gekozen vliegtuigen. Ik ging naar Teuge om daar de Sagitta,
een Nederlands vliegtuig te proberen. Ik vond dat vliegtuig niet stabiel vliegen.
Ik koos een Ka-6. In het najaar de Ka-6 opgehaald in Terlet.
In Venlo proefvluchten en een nieuw dashboard gemaakt met de nieuwste instrumenten.
Ook een vario-meter met audio-installatie. Een radio hadden we niet. Wel zuurstof.
Ook boenden we het toestel heel glad. Proefvluchten rondom Kerstmis op een koud veld.
Aankomst op het vliegveld van Buenos Aires.
Ook de vliegtuigen zijn in Argentinië aangekomen
De toestellen gingen met de boot naar Buenos Aires. Toen wij als ploeg daar aankwamen
stonden de aanhangers met de vliegtuigen aan de haven.
Wij logeerden middenin Buenos Aires in een mooi hotel. We hebben de stad bekeken.
De toestellen stonden in de haven vast. Het lukte ons de eerste dagen niet om ze te kunnen ophalen.
Daar moest kennelijk meer geld aan te pas komen. En daar hadden wij Nederlanders geen kaas van gegeten.
De meeste andere landen hadden hun toestellen al vrij en waren al op weg naar Junin.
Junin was de plaats van wedstrijd. Of ze waren naar Merlo, een plaats 15 km buiten Buenos.
Daar konden de vliegers proefvluchten maken. En wij maar wachten.
Menno Marting elke dag naar de haven. Van de veertien dagen dat we hadden kunnen proefvliegen
waren nog maar een paar dagen over toen de vliegtuigen vrij waren. Thermiek was er genoeg.
En ook hoog. Tot 3000 meter. Door de lucht werden we naar Junin gesleept. Groot vliegveld.
Veel vliegtuigen, veel mensen. We konden nog twee oefenwedstrijddagen mee vliegen.
De andere vliegers; van bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, Engeland, Polen vlogen veel sneller dan wij.
Waarom? Hun ervaringen als wedstrijdvliegers. Hun toestellen.
Het omzetten van de sterke thermiek in grote snelheden? De som van deze factoren?
Op al deze punten hadden wij achterstand. Voorbeeld: bij het ronden van een keerpunt maakten wij
een honderden meters ruime bocht om dat punt. De anderen vlogen er scherp naar toe,
gooiden het vliegtuig 90 graden scherp om en weg waren ze. Dat was voor ons wel even schakelen.
En dan die vele vliegtuigen samen in een bel. Tien en meer. Dat was oppassen en omgooien geblazen.
Een chique openingsfeest met presentatie van de ploegen, veel militair vertoon en veel demonstraties in de lucht,
ook een stuntnummer met de Sagitta met Ed van Bree aan de knuppel. Hij vloog op de rug!
We woonden in houten huisjes. In de buurt van een meer bij het vliegveld. Tamelijk primitief.
De douche was buiten. Een kantelton met water met een touw om er aan te trekken.
Opening van de wereldkampioenschappen.
De zweefvliegtuigen.
Het toestel hier op de foto is een van de eerste kunststof zweefvliegtuigen.
Zij is zeer fraai gestroomlijnd. De vleugels en de cockpit zijn nog bedekt met hoezen.
Toen begon de wedstrijd. Ongeveer 35 vliegtuigen in de Open Klasse en ongeveer 35 vliegtuigen
in de Standaardklasse. Alle mogelijke soorten vliegtuigen. Vliegers uit alle delen van de wereld.
Een plastic vliegtuig. Een Duits ontwerp. Meer plastic vliegtuigen waren er nog niet.
Ik vloog op de Ka-6 PH-260. De sleepvliegtuigen waren oude Argentijnse tweedekkers.
Allerlei types. Ze waren sterk, trokken goed. Het waren er heel veel, vijftig stuks. Tientallen.
Op 700 meter hoogte werden we losgelaten. De startlijn, denkbeeldig boven het veld lag op 1000 m. hoogte.
Er was toen nog geen GPS. De hoogte werd gecontroleerd door militairen met speciale hoogte meters.
Eerste opdracht op de eerste dag was een doelvlucht naar Mercedes, een vliegveld 140 km verderop.
Relatief kleine afstand. Voor alle vliegtuigen! Mijn start was tamelijk laat. Cumuli, thermiek.
Na de start vloog ik in de goede richting naar een mooie Cumulus. Geen thermiek. Ongeloof, vertwijfeling.
Ik moest landen! Na 40 km! Moeilijk veld. Oude maïsstengels. Pats, pats, pats. Stond ik. Afgelopen dag.
Waardeloos. Grote teleurstelling. Ik had een kleine beschadiging van de triplen neus van het stabilo.
Ook dat nog. Bij een of ander huis in de buurt gebeld naar Junin. Man aan de telefoon verstond weinig tot geen Engels.
Ik maar een beetje Spaans. Uitgelegd dat ik een kleine beschadiging had en dat
ik opgehaald wilde worden met auto en aanhanger. Daar begrepen ze helemaal niks van.
Heb ik toch maar een ophaalvliegtuig laten komen. Met de boeren om me heen hebben we
het vliegtuig met z’n allen opgetild en naar een pampa-achtige weiland gedragen.
Daar kon een vliegtuig landen en mij wegtrekken. Door de lucht terug naar Junin. En dat lukte allemaal.
Een miserabel begin van de wedstrijd. Behaalde punten: minimaal.
Ik had niet het gevoel dat ik iets verkeerd gedaan had. Vijftig van de zestig vliegtuigen hadden het doel gehaald.
Een tiental niet. Overvallen door een thermiekloos front. De vijftig finishers kwamen binnen een uur tijd landen
op het kleine vliegtuig met 50 meter brede banen tussen de hoge zonnebloemen.
Ook stonden er al dertig motorvliegtuigen te wachten voor het terugslepen. Te weinig landingsruimte.
Alles bleef na de landing staan op het veld. Beschadigde vliegtuigen. Een stuk of vijf.
Waaronder de toestellen van de beste piloten. Grote chaos. Niemand van ons Nederlanders landde op de finish!
Volgende dag geen vliegdag. Repareren. In dit verhaal wil ik niet elke vliegdag apart beschrijven.
Het vliegen ging geleidelijk aan wat beter. Maar ik bleef in het klassement in de achterhoede.
Tegen het eind van de wedstrijd waren er toch een paar bijzondere dagen. Zo de driehoeksvlucht van 320 km.
Geen problemen onderweg. Steeds boven de 1000 meter. Op het derde been zag ik opeens toestellen
veel hoger vliegen dan boven mij. Een niveau als mijn hoogte. Kleine vliegtuigjes.
Terwijl op been één en been twee de maximale hoogte onder de wolken 1500 meter was,
kon ik doorstijgen naar 3000 meter en later nog hoger.
Moest ik doorstijgen en proberen de 3000 meter hoogtewinst te halen voor het gouden C-brevet
of voor de wedstrijden te kiezen en zo snel mogelijk terugvliegen naar Junin.
Ik koos voor het laatste. Wedstrijd is wedstrijd. Ik wilde mijn positie graag toch nog wat verbeteren.
Goed dagresultaat. Ongeveer vijftiende. Toen werd er een vrije afstandsvlucht uitgeschreven.
Het zou superweer worden en de wedstrijdleiding verwachte superafstanden.
Afstanden tot tegen de 1000 km. Naar het Noorden/Noordoosten, Cordoba.
Toch viel de thermiek wat tegen. Ed van Bree moest een tweede keer starten.
Met de wind mee vloog ik langs de heel brede rivier de Parana. Ik wilde eigenlijk meer naar het binnenland vliegen.
Dat lukte langzaam. Maar niet richting Cordoba. Ik kan de vlucht goed op de kaart volgen.
Verder naar het noorden ligt een enorm groot drassig, moerassig gebied met een groot meer in het midden.
Mar Chiquita. Daar moet ik langs. Er is nog steeds thermiek en ik vlieg van wolk naar wolk.
Ik ben al boven de 400 km grens en ik zou graag de 500 km grens willen bereiken. Een eindje verderop zie ik een kist cirkelen.
Een Engelsman blijkt later. Ik vlieg er naar toe. Zit een paar honderd meter lager. Nog even en ik zal weer stijgen.
Maar nee hoor. De kist boven mij stijgt nog wat door. Ik vind niets. Dan maar weer verder.
Stille lucht; langzaam zakken. Lager en lager. Landen op een heel grote pampa weiland.
Eerst geen mensen. Boerderij op een paar honderd meter afstand. Boerderijhuis in de buurt.
Daar had ik wel voor gekozen bij deze verre leegtes. Komen mensen boerentypes; Indiaanse gezichten.
Een bonte groep. Volwassenen en kinderen. Ze spreken alleen Spaans. Er is ook een paard en kar bij.
Telefoon hebben ze niet thuis. Wat nu. Naar Junin bellen gaat dus niet. Ik pen mijn vliegtuig vast.
‘’Rug in de wind’’. Ze bieden aan mij naar het dorp te brengen. Vijftien kilometer verderop. Een sjees met paard.
Dat gebeurt. Het toestel laat ik verder onbeheerd achter. Moet kunnen. Er is geen andere oplossing.
Bij het dorp is ook een vliegveldje, vertellen ze. Met de sjees naar het vliegveld. Lange rit.
Daar tref ik een vlieger die ook in de buurt geland is. Popiel, een Pool, een topvlieger.
Het is ondertussen avond en we kunnen eten in het restaurantje van het vliegveld. Een grasveld.
Zoals er zo vele zijn in Argentinië. Er is ook telefoon. We kunnen onze landing doorgeven.
We worden morgen opgehaald. Per vliegtuig. Als het licht aan is in het restaurantje en wij aan tafel zitten
vliegen en vallen er honderden, duizenden insecten. Het krioelt ervan, grote en kleine.
Oppassen anders eten we ze met het eten op. Toch smaakt de kip en de frites goed.
We worden naar het dorp gebracht en verblijven in een klein hotelletje. Beiden op een kamer.
Horren voor de vensters. Rokende wierook om de eventuele insecten te weren.
Als we opstaan en beneden komen zien we een mevrouw met een heel grote bezem.
Ze veegt de insecten bij elkaar. Stenen vloer, de voorwand van de ruimte helemaal open.
Een groot blik vol beesten. Terug naar het vliegveldje. Er landt een ophaalvliegtuig voor mij.
Waar ligt mijn Ka-6? Ik weet de richting; niet de plek. Het is een open tweezitter. Ik stap in.
We gaan zoeken. We zien niks liggen. Een half uur lang hebben we het gebied waar mijn toestel zou liggen afgezocht.
Ik kon gewoon over de rand kijken of door een gat in de bodem. Landen was makkelijk. Groot Pampa weiland.
Zonder grenzen. De lokale mensen waren er ook weer. Toestel aanhaken. Iemand aan de vleugel en daar ging het zaakje.
Naar een verzamelvliegveld bij een grotere plaats. Daar kreeg ik van een Engelse piloot uitleg hoe ik moest vliegen, sturen,
als we met twee zweefvliegtuigen achter een motorkist zouden hangen. En aldus geschiedde.
Twee en een half uur lang werden we met z’n tweeën samen gesleept naar Junin. Op 2500 meter hoogte.
Uit elkaar blijven. Het toestel naar rechts drukken. Heel veel rumoer.
Anderen kwamen terug met hun gedemonteerde vliegtuig in een groot vrachtvliegtuig geladen.
Na een afstandsvlucht van 465 kilometer geland.
Toen kwam de laatste dag van de wedstrijd. Het was de zevende wedstrijddag.
Een retourvlucht van Junin naar Venado Tuerbo. Een dramatische dag voor ons, de Nederlandse ploeg.
Ik zal het verhaal over deze dag deels overnemen uit het Duitse boekje ‘’Am Himmel der Pampa’’.
Het boekje is geschreven door een Duitse journalist, lid van de Duitse ploeg. Het verhaal:
“Toen kort na het middaguur vliegtuig na vliegtuig over de startlijn vloog dwarrelde plotseling
een stuk vleugel in de hevige turbulentie hoog boven het vliegveld in de rondte.
Seconden later stortte het onbestuurbare vliegtuig zelf uit de hemel naar beneden.
Toch een ongeval op de laatste dag. Terwijl alles tot nu toe zo goed verlopen was?
Na seconden die een eeuwigheid duurden maakte zich een lichaam los uit het vallende vliegtuigwrak.
Op de startplaats renden mensen voor hun leven. Boven in de lucht bolde zich een parachute open.
De piloot was uit het toestel gekropen en landde veilig op het middenveld.
Een jubelend gejuich in vele verschillende talen volgde op de kreten van ontzetting.
Arie Breunissen, de piloot, was geland op minder dan 250 meter afstand van de puinhoop van zijn vliegtuig,
de Skylark 3, PH-250. Het vliegtuig was op de startplaats te pletter geslagen.
Arie kwam met de schrik vrij. Kreeg slechts een klein pleister op z’n neus. Het verhaal van Arie:
Toen ik de startlijn naderde vloog ik op 1200 meter hoogte. Ik drukte de stuurknuppel naar voren
om te duiken naar 1000 meter hoogte, de voorgeschreven starthoogte.
Mijn snelheid was 200 km/uur. Ik ging nog steeds omhoog met sterke thermiek.
Plotseling hevige turbulentie. De linker vleugel wapperde en brak af. Ik gooide de cockpitkap af,
maakte de riemen los en drukte me uit de cockpit naar buiten. Om afstand te krijgen van het vliegtuig
liet ik me eerst een tijdje vrij vallen en trok toen pas het valscherm open. Ik maakte een zachte landing.”
En waar was ik toen dit alles gebeurde. Ik was nog niet gestart. Ik stond nog op de grond.
Ik was pas laat aan de beurt voor mijn start. We schrokken hevig toen wij zagen dat hoog boven ons
het vliegtuig van Arie met afgebroken vleugel naar beneden schroefde.
Wij, de mensen van onze ploeg, die bij mij stonden, schreeuwden naar boven: “Arie spring!!’’.
Eindelijk, daar zagen we een figuurtje apart naar beneden vallen.
Opnieuw, lang wachten en daar kwam Arie aan de parachute naar beneden. Landde midden op het veld.
Toestel in gruzelementen. Wat moest ik? Ik twijfelde. Toch starten of kappen.
We hadden al zoveel pech en tegenslag gehad. En nu dit nog. De wedstrijd ging gewoon door.
Ik besloot, aangemoedigd door ploeg toch te starten. Er was veel thermiek.
Zo snel mogelijk over de startlijn en op weg naar het keerpunt. De grote meute was al lang onderweg.
Ik was een van de laatste die op pad ging. Door het ongeluk met Arie had het starten een tijdlang stil gelegen.
Op weg naar het keerpunt kwam ik al weer vliegers tegen die op de terugweg waren.
Na het keren tegen de wind in, terug. Ik had meer hoogte kunnen winnen als ik met de thermiek mee
verder was gestegen in de wolken. Maar dat durfde ik niet. Gebrek aan kunde.
De lucht trok helemaal dicht. Geen thermiek. In de verte een drietal gelande vliegtuigen.
Ik besloot te landen bij hen. Finnen en Noren. Het was afgelopen. Einde wedstrijd. 15 km landen voor het doel.
Ook een paar kanshebbers voor de titel.
Slot
Terwijl ik naar het einde van de wedstrijd beter ging vliegen had ik in de eindrangschikking weinig punten
en stond ik op nummer 35 van de 38. De andere twee Nederlandse vliegers stonden ook heel laag.
Toch was het een fantastische ervaring, het Wereldkampioenschap Zweefvliegen 1963 in Argentinië.